Maliënkolder Bisschopskraag gemaakt van platte ringen met wignagels, gemengd.

De term bisschopskraag betekent een kraag gemaakt van maliënkolder, die de nek, de schouders en het bovenste deel van de borst en de rug bedekt. 

Het was populair bij landsknechten in de 15e en 16e eeuw en is gevlochten als een kettingkap. 

De naam bisschopskraag is terug te voeren op de vorm: een bisschopskraag was erg breed uitgesneden, dus het leek erg op dit kettingharnas.

De kettingkragen van Ulfberth zijn gebaseerd op historische modellen. 

Ze zijn gekarteld aan de rand. Het nekgedeelte is geklonken aan een leren strook en verstelbaar met riemen en authentieke, laatmiddeleeuwse koperen gespen.

Het FWM-vlechttype is een variant van de Europese platte ringvlecht.

Een rij bestaat uit wiggeklonken platte ringen, de tweede rij bestaat uit gestanste ringen van dezelfde maat. 

Deze methode bespaarde veel werk in de Middeleeuwen, maar ook in de oudheid, omdat slechts elke tweede ring geklonken hoefde te worden. 

De vlecht is 4 in 1.

Klinken met behulp van wignagels (driehoekige klinknagels) verscheen voor het eerst in de late middeleeuwen. 

De vlechttypes FRW en FWM zijn daarom alleen geschikt voor laatmiddeleeuwse weergave.

Details:

- Gemengde vlecht: platte ringen gestempeld en geklonken met wignagels

- Volledige schouderdekking

- Gekartelde rand

- Binnendiameter: ca. 8 mm

- Ringdikte: ca. 1,6 mm brede rand

- Afwerking: onbehandeld (licht geolied)

- Gewicht: ongeveer 2,4 kg